Leeftijd van de molen
De exacte leeftijd van de Kallenbroekermolen is nog altijd een mysterie waarop misschien nooit een antwoord zal komen. Vrijwel zeker is wel dat de molen al ruim voor 1389 moet hebben gestaan, maar kan een veel oudere oorsprong hebben. De oudste (bekende) inscriptie met jaartal die helaas bij de restauratie in 1964 verloren is gegaan schijnt van 1400 te zijn geweest. In 1403, 1425 en 1495 word de molen al genoemd onder de goederen van het Hof van Callenbroeck. De molen behoorde in de 14e eeuw toe aan de Orde van Sint-Jan (ook bekend als Johannieters of Maltezers) die een Commanderij (Kloosterhof) had gevestigd in Callenbroeck. Het is niet bekend of zij de molen aangekocht hebben, of als schenking kregen, of zelf hebben opgericht. Een groot aantal goederen in de regio waren rond 1307 al door Graaf Reinald aan deze orde geschonken. De Commanderij in Kallenbroek bestond sowieso al in 1383 blijkt uit een akte waarin land (turfveen) wordt overgedragen aan de commanderij.
1389 – Dwang en windrechten
Zoals reeds vermeld is het vrijwel zeker dat de molen er al ruim voor 1389 stond, wat blijkt uit brieven van de commandeur die over de pacht goederen te Kallenbroek het bevel had. De brieven m.b.t. het wind en dwangrecht dat de standerdmolen in het nabijgelegen Barneveld verkreeg in 1389 van de Hertog van Gelre, beschrijven dat de commandeur het niet eens is met het handhaven van dit verkregen dwangrecht omdat zijn molen te Callenbroeck ouder is dan die van Barneveld en hiermee ook misschien klanten uit Barneveld zou mislopen. In eerste instantie lijkt dat dwangrecht de molen in Callenbroeck niet veel dwars te zitten, totdat in Barneveld in 1550 pas na doorverkoop wordt afkondigt dat men dit dwangrecht wil handhaven.
Tevens is het bekend dat sinds de erkenning van de Orde van Sint-Jan door Paus Paschalis II in 1113 dat de orde geen belasting hoefde te betalen over hun bezittingen.
Zo is de molen in Kallenbroek als een van de weinige altijd gevrijwaard gebleven van het betalen van windbelasting en windrecht, maar had daarmee ook zelf geen dwangrecht. De molen bezat een bijzondere bescherming als eigendom van deze (militaire) geestelijke hospitaal orde en kon zo ongeschonden vele eeuwen door twist en oorlogen staande blijven. Tevens had de orde in Kallenbroek meerdere ridders aangesteld ter bescherming en verdediging van de goederen.
Dit zien we onder andere terug in het drama waarbij de standerdmolen in het nabijgelegen Appel door ruiters in brand wordt gestoken. Veel boeren vluchten naar de steden, en de overige laten hun opbrengsten malen door de Kallenbroekermolen die in al het rumoer draaiende is gebleven.
1403 – Reorganisatie
Vanaf 1403 veranderd er het een en ander voor de molen, het hof van Kallenbroek wordt vanaf dat jaar door een reorganisatie onderdeel van het noodlijdende Sint-Jansdal (’s Heeren loo) te Horst/Ermelo (nabij Harderwijck) zodat zij hun inkomsten kunnen vermeerderen. Daar zal de Kallenbroekermolen zeker een goede aanwinst in zijn geweest, want een molen leverde veel op. In de jaren erna volgen er in Callenbroeck en Horst diverse visitaties (1449, 1459, 1495) vanuit het bestuur in Duitsland.
Helaas is er in deze jaren weinig bekend over het onderhoud en de pachters van de molen alleen dat hij genoemd wordt onder de goederen. Dergelijke informatie zal indien het nog bestaat ergens uit de archieven van de reeds verdeelde orde te Malta moeten blijken. Wel is duidelijk dat de financiële situatie van het klooster bij Harderwijk er na de reorganisatie erop vooruit is gegaan, want we zien dat de orde in de stad Harderwijk een huis had laten bouwen voor het overbruggen van o.a. de winterperiode. Van dit huis is nu nog slechts de trappentoren (Linnaeustorentje) overgebleven. Ook zien we hun rijkdom terug in het overgebleven altaar van ong. 1550, doordat de broeders tijdens de confiscatie van geestelijke goederen (n.a.v. de reformatie) het altaar begraven hadden in een houten kist. Het altaar is tegenwoordig te bezichtigen in het Rijksmuseum te Amsterdam. Van het klooster zelf is tegenwoordig alleen het poortgebouw nog te bezichtigen in Horst (Ermelo).
1425 – Volmacht tot verdediging en verpachten molen
Op 28 juni 1425, de vooravond van Petrus en Paulus, gaf broeder Johan Vysscher het klooster van St. Jansdal (’s Heerenloo) bij Harderwijk van de Orde van St. Jan en hun commandeur broeder Derick van Stramprade de volmacht om de pachtgoederen en renten te verdedigen voor alle kerkelijke en wereldlijke rechtbanken. En ook de goedkeuring hun landgoederen, guldens, tienden en de molen van het Godshuis, te Callenbroeck en toebehoren met de andere landen of goederen, te verpachten of te verhuren, behalve in erfelijk bezit. Hiermee kreeg de Commandeur rechten tegenover de gevestigde orde van lokale machthebbers en kerkelijke overheid. En zij hadden officieel toestemming de goederen van Callenbroeck waaronder dus de molen te verpachten
De pacht in de 15e en 16e eeuw
Het pachten van de Kallenbroeker molen geschiedde in de 15e en 16e eeuw steeds voor een periode. Vanaf de eerste dag van de meimaand moesten de nieuwe huurders de pacht betalen. Men moest vervolgens ieder kwartaal pacht betalen in de vorm van rogge volgens de Harderwijkse maten, afgeleverd en betaald op de zolder aldaar. Dit geeft een mooi inzicht in het feit dat de molen te Kallenbroek naar alle waarschijnlijkheid voornamelijk Rogge maalde. Dit blijkt ook uit latere betalingen van de pacht.
Reparatie
Als de molen gerepareerd moest worden en als dit een hele week in beslag nam, dan moet de molenaar “De timmerman en arbeiders de kosten en het bier vergoeden”. Als het langer dan een week duurde zal hij dit de rentmeester van het Landschap mogen korten en ook over die periode geen pacht hoeven te betalen.
Nieuwe maalstenen moest de molenaar voor eigen rekening nemen. Verder zal hij de molen goed onderhouden en zorgen voor goede uitrusting om brand te voorkomen, het molenhuis goed afdekken en het dak en de wanden waterdicht houden, zonder kosten voor de provincie.
1501 – Molenaar Ryntke
Uit een rentmeesters rekening van het jaar 1501-1502 wordt het duidelijk dat ene “Reynke” de molen pachtte en dat jaar de pacht van acht molder Rogge niet kon betalen. De molen had driekwart van dat jaar stil gestaan.
Uiteindelijk scheldt de rentmeester hem zes molder rogge kwijt. Uit de staat van uitgaven blijkt dan ook dat er nogal wat aan de molen is uitgegeven voor timmer- en smidswerk. Het is niet bekend, maar misschien een mogelijkheid dat in dit jaar de molen hoger op zijn teerlingen is geplaats om zo van een groter gevlucht en een tweede maalkoppel te voorzien. Dit berust tot zover uiteraard op speculatie, want ook 1584 wordt hiervoor als mogelijkheid gezien. De molen kan uiteraard ook van oorsprong al zijn huidige vorm hebben gehad, er zijn veel soortgenoten geweest in de Gelderse Vallei tevens van rond 1400 met dezelfde karakteristieken. De kennis hoe een middeleeuwse molen er exact uitzag en geconstrueerd was, is helaas verloren gegaan door o.a. het verdwijnen van veel standerdmolens en het feit dat een volledig houten molen niet het eeuwige leven heeft. Misschien is de Kallenbroekermolen hierin een zeldzame link naar dat verleden. Wel is zeker dat de Kallenbroekermolen oorspronkelijk een open standerdmolen is geweest. Dit is nog altijd te zien aan de zwarte teer resten op de kruisplaten en steekbanden, en de gemetselde afwatering op de tweelingen. De gesloten situatie is mogelijk pas gekomen in de 17e, 18e of 19e eeuw maar ook dat is voor niemand meer bekend of overgeleverd.
De Middeleeuwse bouw:
De bouw van de molen is met o.a. vrij kleine molenkast op hoge teerlingen, veldkruizen en simplistische bouw een vreemde eend in de bijt wat zijn middeleeuwse oorsprong goed kan verklaren. Iets wat men ook terug kan vinden qua bouw bij middeleeuwse tred/kraanmolens.
In Nederland is slechts nog één andere standerdmolen (Moergestel) met veldkruisen dat (ondanks verplaatsing en herbouw) toch van oorsprong nog uit de middeleeuwen moet stammen. De overige bestaande standerdmolens tonen een latere en verbeterde constructie met veel weegbanden in een V vorm en vaak een grotere/hogere opbouw waarmee op lage teerlingen ook een groot gevlucht kan worden gerealiseerd en meer ruimte in de molen voor zaken zoals een steenkraan.
1545 – Samenwerking met Appel
In september dit jaar geeft ene Gerardt Renoy bevel om de helft van het maalwerk (capaciteit) van de standerdmolen in Appel te verhuren aan de orde van Sint-Jan te Appel. De andere helft wordt toegekend aan de orde van Sint-Jan te Callenbroeck onder voorwaarde dat in geval de molen in Appel ooit zou verdwijnen, Gerardt Renoy en zijn nakomelingen hun maalgoed op de Kallenbroekermolen mogen malen.
Het lijkt erop dat de zaken in Kallenbroek dusdanig goed verliepen dat men de capaciteit van Appel erbij kon gebruiken.
Uiteindelijk gebeurd dat waar Gerardt Renoy angst voor had want in 1585 wordt de standerdmolen van Appel in brand gestoken door ruiters, vluchten veel boeren naar de stad en laten de overgebleven boeren hun maalgoed in Kallenbroek malen.
Het drama is dat de molenaar in Appel net dat jaar ervoor overleed en zijn weduwe de boel draaiende had willen houden. In de brand raakte zij 14 a 15 mud rogge kwijt en raakte daardoor diep in de schulden.
1550 – Commandeur vecht dwangrecht te Barneveld aan
Rond deze tijd betrekken ene Tielman en Anna van Ommeren de standerdmolen in Barneveld die in 1389 is opgericht. Blijkbaar is bij eerdere verkoop of giften het recht op dwang op deze molen in handen gekomen van het St. Catharinea en Antonie Gasthuis te Arnhem. In 1545 kopen Tielman en Anna van Ommeren dit recht van hun molen weer terug van het gasthuis maar wachten tot het jaar 1550 om hier ook daadwerkelijk wat mee te doen. In 1550 werd er door Barneveld verkondigd dat het dwangrecht, uitgegeven door de Hertog, in 1389 van kracht zou gaan.
De Commandeur Berndt ten Sterte van het Hof St. Jansdal te Harderwijk (Horst) schrijft op 18 mei 1550 een protestbrief aan de stadhouder tegen dit recht op basis van het feit dat de molen van zijn hof (convent) in Kallenbroek ouder is dan de molen te Barneveld. Al op 20 mei wordt er een antwoord brief verzonden aan de commandeur, hij krijgt te horen dat de bewuste zaak niet voor het landrecht maar voor het Hof moet worden gebracht. Hij krijgt het verzoek het hof schriftelijk zij argumenten te berichten. Het lijkt erop dat uiteindelijk voor Kallenbroek alles bij het oude bleef en zij op hun uitzonderlijke rechten als orde konden rekenen.
1555 – Protest tegen nieuwe molen Nijkerk
Op 2 maart 1555 word de Commandeur van ’s Heerenloo te Harderwijck en de schout van Nijkerk gevraagd om op 3 april 1555 op het hof te Arnhem te verschijnen met hun bewijstukken tegen ene Willem van B(o)uckhorst te Zalk. Deze Willem beweert recht te hebben op de wind in het kerspel Nijkerk en is daar van plan een dwangmolen te bouwen. Er heeft vermoedelijk in Nijkerk ooit wel een standerdmolen gestaan die al vóór 1585 verdwenen of verplaatst is. Misschien was dit al ver voor 1555 gebeurd en waren er nog rechten op de wind van de verdwenen molen. In dat geval lijken die rechten in 1555 in handen te zijn van deze Willem Bockhorst. De commandeur lijkt uiteindelijk te hebben verloren want het is bekend dat er vóór 1568 in Nijkerk een nieuwe standerdmolen is gebouwd. (zie database nr. 06907j ) Deze staat bekend als de Holkermolen en is mogelijk de molen in kwestie geweest. Deze standerdmolen is rond 1800 vervangen door een zeskantige molen die in 1976 helaas is afgebrand.
Zo leren we uit dit voorval en dat van 1550, dat de commandeur zich druk maakte over eventuele concurrentie van omliggende molens en dat de molen een groot aandeel had in hun financiële inkomsten.
1581 – Reformatie en confiscatie
Men bevond zich in deze periode midden in de 80 jarige oorlog, iets waar de oude kanonskogels, die nu als gewichten dienen, in de molen misschien nog aan doen herinneren? In het jaar 1581 gebeurd er echter veel, dit moet een bewogen jaar zijn geweest voor de molenaar en het hof in Kallenbroek want op 26 juli wordt door de Statengeneraal van de Verenigde Nederlanden officieel de katholieke Spaanse koning Filips II afgezet als heerser. Als gevolg daarvan en de reformatie werden door de Staat geestelijke goederen geconfisqueerd. Zo viel ook het hof in Kallenbroek en de Kallenbroekermolen onder het gezag van gedeputeerden van het Kwartier van Veluwe die het beheer over de geestelijke goederen gingen voeren. De kloosters komen in de jaren erna in een uitsterfbeleid, nieuwe broeders worden niet toegestaan en het Hof van Kallenbroek en de commanderij in Horst (Harderwijk) verdwijnen. De molen en boerderijen blijven.
In september dat jaar worden de pachters en de molenaar te Kallenbroek bevolen aan het hof in Arnhem te verschijnen met hun pachtcedullen (pachtovereenkomsten). Waarschijnlijk voor het herzien hiervan in het oog van het nieuwe gezag. De geconfisqueerde goederen zouden namelijk gebruikt worden t.b.v. het onderhoud van de gereformeerde predikanten en andere vrome doelen.
De molenaar en overige pachters geven hier echter geen gehoor aan (misschien in afwachting wat er dat jaar verder zou gebeuren) want er worden dat jaar nogmaals twee brieven aan hen via de schout van Barneveld gericht waaruit blijkt dat zij niet zijn komen opdagen en een nieuw bevel ontvangen.
1583 – Rentmeesterrekening
Van dit jaar duikt er een rentmeesterrekening op waaruit een beeld gevormd kan worden wat het kostte om de molen te pachten voor een jaar. Op de rekening staat totaal 32 mud rogge. Een mud zat ongeveer tussen de 65 tot 70 kilo. Hij moest dus wel meer dan 2 ton rogge afstaan. Ook staat er vermeld 4 daaler per stuk tegen een tarief van 30 stuivers per mud. Of hier mee bedoelt word dat de molenaar tegen een bepaald tarief ook geld kon afdragen i.p.v. de vereisten aantallen rogge is niet geheel duidelijk.
1636 – Molenaar Jan Jansen (pachter)
Geruime tijd is er niet veel bekend over pachters en de staat van de molen. In het jaar 1636 duikt er weer een naam op van een molenaar die de molen pacht. Zijn naam is Jan Jansen, of ook wel Jan Jan’s zoon.
1650 – Molenaar Jan Gerrit Aartsen (pachter)
Jan Gerrit Aartsen was vermoedelijk molenaar in de periode van 1650 tot in 1699 zijn zoon het overnam.
1699 – Molenaar Jan Gerritsen (pachter) – Drama op de Kallenbroekermolen
In december 1699 gaat de zoon van Jan Gerrit Aartsen, Jan Gerritsen in Kootwijk in ondertrouw met Aeltjen (Aaltje) Hendricks. Zij was de dochter van Henrick Woutersen van der Munt die onder Kootwijk woonde. Zij trouwde in Kallenbroek en hij wordt de molenaar van de Kallenbroekermolen. Hun huwelijk duurt helaas slechts een paar maanden want Jan Gerritsen komt te overlijden.
1701 – Molenaar Evert Gerritsen (pachter)
Aeltje Hendricks, de weduwe van Jan Gerritsen, hertrouwd op 2 oktober 1701 met Evert Gerritsen j.m. van Scherpenzeel. Zij pachten samen de molen tot ongeveer 1719.
1707 – Verkoop molen overwogen
Enkele jaren na de reformatie en de confiscatie van geestelijke goederen worden er met regelmaat diverse hiervan verkocht, op 26 oktober 1707 werd besloten de molen in Kallenbroek te verkopen. Hiermee zou de molen na een aantal eeuwen eigendom van de Orde van Sint-Jan, en daarna de confiscatie door de Staat voor het eerst in particuliere handen komen. Het is onduidelijk waarom deze uiteindelijk pas in 1735 daadwerkelijk verkocht wordt.
1719 – Molenaar Hermen Gerrits Keyser
In 1719 wordt ene Hermen Gerrits Keyser molenaar op de Kallenbroekermolen. Op 20 april 1720 laat hij zich officieel inschrijven in Barneveld. Hij trouwt in Amersfoort met Rijkje Lamberts. Rijkje Lamberts woonde zelf op Groot Hof te Kallenbroek, de plaats waar eeuwen lang het klooster (commanderij) van de Sint-Jans orde heeft gestaan. Het is hiermee duidelijk dat de klooster al reeds is opgedoekt, net als het eerder gezaghebbende St-Jansdal te Harderwijk dat in 1594 werd afgebroken.
Rijkje Lamberts was een dochter van Lambert Wouters die van 1734 tot 1771 als eigenaar en bewoner van Butselaar in het buurtschap de Glind word genoemd. Lambert Wouters was echter zelf al voor 1736 overleden waarna blijkt dat Hermen en Rijkje de helft van Butselaar te bezitten.
1735 – Aankoop molen, Wederom een drama op de Kallenbroekermolen
Hermen Gerrit Keyser pacht de molen tot 1735, en op 28 april 1735 koopt hij de molen van de staten van het kwartier van de Veluwe voor 2410 gulden met de voorwaarde dat de eigenaar ieder jaar een molder Rogge moest afdragen aan de predikant te Barneveld. Hermen wordt de eerste particuliere eigenaar van de molen. Het transport van de akte vond uiteindelijk plaats op 28 januari 1736.
Overlijden: Heel lang heeft hij geen plezier van zijn aankoop want op 19 juli 1736 overleed hij en wordt begraven in de oude kerk te Barneveld waar zijn graf zich nog altijd onder de vloer bevindt. Dit geeft wel te kennen dat hij er financieel goed bijstond en de molen in Kallenbroek geen windeieren had gelegd.
1735 – Molenaar Jacobse Keyser (Pachter)
Direct nadat Hermen Gerrits Keyser en Rijkje Lamberts de molen aankochten verpachtte zij deze voor 20,05 gulden per jaar aan Jacobse Keyser. Volgens belastingkohier betaalde weduwe Rijkje Lamberts zelf dit bedrag.
1754 – Molenaar Jacob Nieuwenhuis (Pachter)
Vanaf 1754 pacht ene Jacob Nieuwehuis en zijn vrouw Gerritje Havekes de molen te Kallenbroek.
1757 – Molenaar Jacob Nieuwenhuis (Eigenaar) – Weer een drama op de Kallenbroekermolen
Op 21 september 1757 verkoopt weduwe Rijkje Lammers de Kallenbroekermolen aan Jacob Nieuwenhuis (Nienhuis) en zijn vrouw. Maar ook hier slaat het noodlot weer toe want ook deze molenaar heeft niet lang plezier van zijn aankoop. Jacob Nieuwenhuis sterft op 6 juli 1759 en wordt in Barneveld begraven.
1759 – Gerritje Havekes (Eigenaar) – Op het drama volgt een drama
De weduwe van Jacob Nieuwenhuis, Gerritje Havekes houdt na het overlijden van haar man met behulp van een knecht de molen nog een aantal jaar gaande. Zij trouwt vervolgens met de molenaarsknecht “Derk Domseler” op 25 januari 1763. Beide waren zij rooms katholiek. Dit huwelijk duurt maar kort want op 21 mei 1765 overlijdt Gerritje Havekes.
1765– Molenaar Derk (Mulder) Domselaar (Eigenaar)
Derk Domselaar wordt als molenknecht na een kort huwelijk met weduwe Gerritje Havekes de nieuwe eigenaar van de Kallenbroekermolen. Hij verpacht vervolgens de molen aan Frans Domseler van der Eem.
1765– Molenaar Frans Domselaar van der Eem (Pachter)
Frans Domselaar van der Eem pacht de molen in 1765 van Derk Domselaar en trouwt in 1765 te Bennekom met Alida Luchtig uit Amsterdam, maar vervolgens komen er problemen.
De moeder van de reeds overleden Gerritje Havekes (De naam van de moeder was; Grietje Harmsen, weduwe van Berend Lucassen Havekes) is blijkbaar erfgenaam van haar dochter en wil geld zien van Derk Domseler.
Zo wordt onder toeziend oog van de onderschout Jan Hendriksen Bloemendaal de molen van Derk Domseler en Grietje Harmsen op 28 augustus 1767 verkocht aan Cornelis van Domseler en Sophia Harthoorn voor 2130 gulden.
Pachter Frans Domseler van der Eem krijgt 50 gulden voor het vroegtijdig beëindigen van de pacht.
1767– Molenaar Cornelis Domseler (Eigenaar)
Cornelis Domseler blijft niet lang eigenaar van de Kallenbroekermolen want op 16 april 1768 besluit hij de molen te verkopen aan Gijsbert Wilbrink en Emmetje Maassen Egtel voor maar liefst 3200 gulden.
1768– Molenaar Gijsbert Wilbrink (Eigenaar)
Door de aankoop van de molen door Gijsbert Wilbrink breekt een lange periode aan waarin de molen vele generaties eigendom zou blijven van één familie. De nieuwe molenaar en zijn vrouw komen uit Nijkerk en laten in Barneveld vijf kinderen dopen;
17-09-1769 Petrus Wilbrink
31-03-1771 Lubbertje Wilbrink (op 08-04-1796 gehuwd met Lubartus Romeyn)
09-03-1773 Geurtje Wilbrink (op 07-01-1801 gehuwd met Wulfert Meervelt)
21-05-1775 Maria Wilbrink
14-05-1780 Gerritje Wilbrink (op 18-01-1804 gehuwd met Willem Gijsbertsen van Butseler)
Gerritje Wilbrink overleed op 27-01-1812 en woonden op Kallenbroek nr. 310.
Op 3 november 1781 wordt er weer een kind geboren maar helaas overlijden moeder en kind tijdens de bevalling.
Nog geen jaar later hertrouwt Gijsbert Wilbrink met Hendrina Jans Beekhuis. Zij is net als Gijsbert Wilbrink geboren in Beekbergen. Uiteindelijk overlijd Hendrina Jans Beekhuis op 17 april 1805.
Gijsbert Wilbrink overlijdt op 1 december 1807, zijn zoon Petrus volgt hem op als molenaar te Kallenbroek.
1807– Molenaar Petrus Wilbrink (Eigenaar)
De oudste zoon van Gijsbert Wilbrink (Petrus Wilbrink) neemt de molen over na het overlijden van zijn vader en trouwt vermoedelijk in Putten met Geurtje Woudenberg. Zij was een dochter van Gerrit Woudenberg en Bartha Hendriksen. Geurtje is te Nijkerk geboren in 1791. Samen krijgen zij 9 kinderen.27-09-1811 – Emmetje (overleden op 02-10-1811)
15-08-1813 – Emma (overleden op 26-07-1865, gehuwd op 19-04-1833 met Hendrik v.d. Pol. Geboren in Putten in 1810 en overleden op 06-11-1855)
25-06-1815 – Gerhardus (gehuwd, 19-08-1836 Wilhelmina Bloemendaal)
16-02-1817 – Bartha (overleden 17-07-1834)
23-08-1819 – Gerharda (gehuwd .19-02-1841 Gijsbert Meervelt, zn. v. Wulfert – en Evertje Schimmel. (kind: Everdientje Meerveld *1846 A’foort)
09-03-1821 – Gijsbert (gehuwd 13-07-1854 Jannigje Bloemendaal)
28-07-1824 – Hendrikus (gehuwd 17-10-1848 Reyertje van Ramselaar)
22-01-1827 – Lubbertus (gehuwd 22-04-1830 Gijsbertje van Manen)
22-07-1829- Hermanus
Geurtje overlijdt op 14 november 1853 en Petrus Wilbrink kort daarna op 12 december datzelfde jaar
1810 – Stoutenburg maalt in Kallenbroek
Besluit van de Landdrost waarbij de inwoners van Stoutenburg toestemming krijgen ook gebruik te maken van de Kallenbroekermolen in het departement Gelderland.
1853 – 1872 Molenaar Hermanus Wilbrink (Eigenaar)
Hermanus Wilbrink, of ook wel Herman, wordt na het overlijden van zijn vader Petrus Wilbrink molenaar in Kallenbroek en houd de molen draaiende tot 1872.Hermanus Wilbrink vertrekt enkele jaren later op 29 november 1876 naar Harderwijk.
1859 – 1872 Lubertus Wilbrink Molenaar te Puurveen
Lubbertus Wilbrink volgde tevens de voetsporen van zijn vader Petrus Wilbrink en werd molenaar op de achtkante molen, de Puurveense molen van mei 1859 tot januari 1872.
1872 – 1885 Molenaar Lubertus Wilbrink (Eigenaar)
Na dertien jaar molenaar te zijn geweest in Puurveen komt Lubertus Wilbrink met zijn vrouw terug naar Kallenbroek en neemt hij de familie molen in Kallenbroek over van zijn jongere broer Herman. Lubbertus Wilbrink kreeg eerder op 21 februari 1860 een dochter en noemde haar Grietje Wilbrink. Evert Florus Mulder uit Lunteren (te Ede geboren op 3 maart 1860) werd knecht op de Kallenbroekermolen en sloeg de molenaarsdochter Grietje Wilbrink aan de haak en als gevolg daarvan volgde hij later zijn schoonvader als molenaar op en zo deed Florus de Eerste uit het geslacht Mulder zijn intrede op de oude molen te Kallenbroek.
1885 – Molenaar Evert Florus Mulder (Eigenaar)
In het jaar 1885 trouwt molenaarsdochter Grietje Wilbrink met molenaarsknecht Evert Florus Mulder Florus Mulder neemt de molen in 1885 over van zijn schoonvader. In die tijd waren de knechten, Jan Pol en Evert van Korlaar, Klaas van Doorn en Hendrik Jansen, Toon van Leeuwen en Kees van de Bor. Ook Geurt Jan Brons (1900-1999), geboren in het oude molenaarshuis naast de molen, was in zijn jeugd werkzaam als knecht voor Florus de eerste en tweede. Later begon Geurt zijn eigen meelbedrijf in Barneveld, dat na tientallen jaren stilstand in 2023 verhuisd is naar Kallenbroek om als een soort museum naast de molen een nieuwe bestemming te krijgen.
1870-1900 – Gietijzer
Ergens eind 19e eeuw namen gietijzeren bovenassen de steeds meer de overhand. Zo werd ook de Kallenbroekermolen uitgerust met een gietijzeren insteekkop, gefabriceerd door Aerschot, van Herentals (BE). De houten as bleef hiermee gehandhaafd omdat deze i.v.m. het ontbreken van een steen kraan, nodig is voor het lichten van de molensteen. Ook werd het windkoppel, waarmee de molen op de wind word gezet, vervangen door een gietijzeren kruilier. Beide zijn nog altijd in gebruik op de molen, hoewel de kruilier ondertussen al wel erg sterk ingesleten is.
1908 – Modernisering, Zuiggasmotor
In 1908 kwam er een zuiggasmotor met een ontzaglijk groot vliegwiel, dat je met 2 man moest aandraaien, en daardoor waren was men in Kallenbroek voor het eerst na al die eeuwen niet alleen meer van windkracht afhankelijk voor het malen van goederen.
1924 – Mulder en Zonen Fa. E.F.
Florus de 2e trouwde met Gijsberta Vaarkamp van de Dronkelaarse weg op 5 december 1923 en zette samen met zijn vaer en broer Lubartus de graanhandel voort. In die tijd groeide het bedrijf en werkten men met 5 paarden.
Het grote mulderserf werd helemaal bestraat.
1925 – De molen komt na eeuwen tot stilstand.
In dit jaar komt de molen na eeuwen van trouwe dienst helaas tot stilstand. De komst van de motor heeft ervoor gezorgd dat malen met de molen op de wind niet langer rendabel is. In de decennia erna volgt o.a. de tweede wereld oorlog waar de molen ongeschonden doorheen komt, in tegenstelling tot vele andere molens in de omringende plaatsen. Misschien mede omdat de molen toen al ruim 15 jaar geen dienst meer deed.
1952 – Mulder B.V.
Florus de 3e neemt het stokje over vanaf 1952, de molen was toen al vele jaren buiten bedrijf maar in de maalderij aan de overzijde van de weg gingen de meelactiviteiten nog altijd door. Maar uit het door de boeren opgerichte melkfabriekje in Terschuur groeide om het mes van 2 kanten te doen snijden ook een graanmalerij, later W.H.H. van den Born en dat betekende concurrentie. Vooral Florus de 3e die 15 oktober 1952 trouwde met Henny Mastenbroek kreeg daarmee te maken.” Florus de 3e kreeg dus zware concurrentie en had bovendien gezondheidsproblemen. Toch wist hij zijn koopmanscapaciteiten over te brengen en zich in een andere tak van voeding aan te wenden waarvan later ’Den Olden Florus’ zijn handelsmerk en embleem werd.
1960 – Molenaar wil molen redden
In mei 1960 verschijnt er in de krant een artikel met een noodroep “In zijn wiek geschoten, Molenaar sloopt levenswerk. In het artikel doet Molenaar en eigenaar van de Kallenbroeker molen E.F. Mulder een wanhopige oproep voor het redden van zijn molen door juist de sloop hiervan aan te vragen en zo paniek te zaaien. Evert Florus Mulder heeft meerdere pogingen gedaan bij gemeente en de Hollandse Molen voor het restaureren en redden van zijn eeuwenoude molen.
Hij ziet de molen als een historisch monument met o.a. een jaartal van 1400 in een van de verrotte balken, dat niet mag verdwijnen, maar helaas is volgens hem het bouwwerk een gevaar is geworden door zijn bouwvallige staat. De gemeente is het eens met het advies van de Hollandse molen om een molen in betere staat van elders aan te kopen en in Kallenbroek te plaatsen als de gemeente op die plaats zo graag een molen wil behouden. Mulder lijkt deze oplossing (gelukkig) niet te delen en de gemeente heeft niet de subsidies beschikbaar.
1962 – Molen wordt toch gered
In dit jaar prijkt er in de kranten een zucht van opluchting, alle neuzen lijken eindelijk toch in dezelfde richting gezet en er is besloten de molen te bewaren voor het nageslacht. De kosten worden beraamd en er word een restauratie plan gemaakt.
1964-1965 – Molen restauratie
De Molen wordt in het jaar van 1964 in staande houding gronding gerestaureerd. Helaas moeten voor het weer draaivaardig maken van de molen veel van de constructie van het molenhuis vervangen worden. Ook krijgt de molen voor het eerst in zijn bestaan roeden van ijzer. Op 21 augustus 1965 is daar voor het eerst in decennia weer in volle trots de Kallenbroekermolen draaiende te zien. De oude windreus heeft na eeuwen trouwe dienst het bijltje er op een nipt moment gelukkig niet bij neergelegd.
1967 – Molen bijna verloren door brand
Tijdens een storm eind februari 1967 liep de molen door de vang (rem) heen en sloeg op hol. De houten balk (busbalk) waarin het bovenste lager van de steenspil lagert was als een luciferhoutje gebroken. Met deze balk stonden de maalstenen als een soort extra rem gekoppeld aan het grote bovenwiel. Door de breuk kreeg de molen vrij spel en was enkel de vang niet meer voldoende om de molen stil te houden tegen het storm geweld. De molen begon door de vang te lopen. De wieken gingen als een razende tekeer en in de kap van de molen was door de wrijving van de vang en het bovenwiel al een enorme rookontwikkeling ontstaan. De molen werd gered door Wim Schimmel die werkzaam was voor de molenaar. Samen met anderen zag hij de kans de molen uit de wind te draaien. (Kruien). De brandweer was ook uitgerukt en een van hun wagens liep tegen een wegversperring aan van een omgevallen boom. Gelukkig werd de molen gered en vloog deze niet in brand. Sinds dat voorval heeft de molen een zware ketting gekregen aan zijn wieken, zoals tegenwoordig gebruikelijk is bij alle molens in ons land.
1975 – Een naam voor de molen
Enige tijd na de restauratie vonden de heren van de afdeling Molens van de provincie Gelderland dat het tijd werd dat de Kallenbroekermolen een echte naam zou krijgen. Vanwege de ouderdom van de molen en de familienaam “Florus” binnen de Mulders familie kwam men uiteindelijk met de naam “Den Olden Florus” op de proppen. Desondanks wordt de molen doorgaans in de regio en molenwereld nog altijd met de eeuwenoude naam “Kallenbroekermolen” aangesproken.
1980- Tweede restauratie
Sinds de eerste restauratie van de molen in 1964 werd er weinig gedraaid met de Kallenbroekermolen. De dagen waarop er gedraaid werd was het malen met de molen niet geheel zonder risico’s. De gietijzeren insteekkop zat dusdanig los in de verrotte oude houten bovenas dat het slingeren en bewegen hiervan de molenaars erg op de zenuwen werkte.
Ook de eeuwenoude standerd, waar een vrij grote hap uit was, met daarop de nabij vierhonderd jaar oude steenbalk met ingerotte koppen, maakte het draaien met de molen er zeker niet veiliger op.
In 1978 werd daarom besloten nogmaals een grondige restauratie in te zetten waarbij de standerd, steenbalk, bovenas en delen van het bovenwiel werden vernieuwd. Ook was het dekhout van de molenkast dusdanig slecht dat deze in zijn geheel vervangen werd.
Bij deze gelegenheid nam men gelijk de mogelijkheid om de molen weer volledig zwart te teren, zoals deze altijd al was geweest. Tevens koos men ervoor om de kap van de molen van riet te voorzien en de molen zijn middeleeuwse karakter terug te geven. Dit naar het voorbeeld van andere Gelderse molen zoals Batenburg, Doesburger molen, en de verdwenen Gelderse molens zoals in Geesteren, Lichtenvoorden, Keijenborg, Lochem
1981 – Een Gelderse molen in Zaans mooimakersgoed
Op 25 juni 1981 kon men in Kallenbroek iets aanschouwen wat niet gewoon was voor de Kallenbroekermolen, nog voor een andere Gelderse molen.
De molen was i.v.m. de trouwerij van Evert Florus Mulder geheel getooid in origineel Zaans mooimakersgoed afkomstig uit het openlucht museum te Arnhem. Een gebruik wat in Gelderland officieel niet thuishoort maar voor éénmaal wel deze molen een sierlijk uiterlijk gaf.
1985 – Molen weer in bedrijf.
Na de restauratie van 1980 leek het er toch weer op dat de molen in stilstand langzaam zou gaan wegkwijnen. De molen draaide weinig tot vrijwel niet. Iets wat gezien de goede conditie van de molen na de laatste restauratie enorm jammer zou zijn.
Een stuk erfgoed zoals de Olden Florus moet gezien worden door de mensen, en daarom ontfermen vrijwillig molenaars zich over diverse molens in Nederland om ze in beweging te zetten. Zo vindt ook de Kallenbroekermolen het geluk dat vrijwillig molenaar Jan van Loenen de molen weer aan het werk zet om daadwerkelijk granen te malen voor consumptie.
Langzamerhand komt er een winkel tot stand in de gesloten voet van de molen waar diverse klanten op de zaterdagen meel afnemen.
Hoewel de molen weinig luxe biedt zoals stroom, water of een toilet, weet Jan van Loenen, tezamen met o.a. molenaar Wilco Morren toch de molen en molenwinkel draaiende te houden. De molen doet weer waar hij voor gemaakt is, en wat hij vele eeuwen heeft gedaan, meel malen voor de mensen op windkracht.
2008 – Molen verkocht
In dit jaar komt de molen in de verkoop. Het Mulders bedrijf dat in een aparte loods tegenover de molen actief was houdt op met bestaan, en het eeuwenlange bezit van de molen door de familie Mulder/Wilbrink komt hiermee ook tot een einde. De molen wordt aangekocht en er wordt een stichting opgericht tot behoud van de molen.
Ook wordt er een winkelteam van vrijwilligers geworven en samengesteld om de verkoop van meel en bakproducten op zaterdagen te realiseren. Dit zodat de molenaars zich beter kunnen richten op het draaien, malen, rondleidingen, onderhoud van de molen en de omgeving. De hoofdmolenaar richt zich hierbij ook op de inkoop van de te malen granen en producten voor de winkel.
Onderkomen en elektriciteit
Naast de molen verrijst na jaren sparen een comfortabel onderkomen voor de vrijwilligers met het uiterlijk van een traditioneel kippenhok met daarin een keuken, elektriciteit, toilet en stromend water. De molen zelf werd in deze vooruitgang ook voor eerst in zijn leven voorzien van elektriciteit en kunnen na vele jaren eindelijk de petroleumlampen op de kast.
Het terrein rondom de molen werd in de jaren erna ook verder opgeknapt en netjes gemaakt om zo voor iedereen die stopt voor het bewonderen van de mooie molen een moment van rust te creëren.
Slot
Hopelijk blijft de molen nog vele eeuwen ons tonen en herinneren hoe hij op zijn heuveltje in Kallenbroek via de wind granen tot meel kan omzetten.
De sterk toegenomen begroeiing en verstoring van de wind is wat betreft dat doel sinds de laatste decennia de grootste vijand geworden. Maar wie weet krijgt de eeuwenoude windreus in de toekomst ook hierin weer meer lucht door vernieuwende inzichten en regelgeving die de molen beter beschermt en respecteert zodat deze weer als een sieraad in het landschap van verre te aanschouwen is.
Met dank aan o.a. de bronnen: Barnevelds archief, Aantekeningen Bouwheer, Gelders archief, verhalen Barend Wandelaar, Geurt Jan Brons, Wetenswaardigheden van oude hofsteden, Gelre vereeniging tot beoefening van Geldersche Geschiedenis oudheidkunde en recht , Het oud-archief der gemeente Harderwijk, A.Nijhof, brieven a/h Hof van Gelre en Zutphen, Hardervicum antiquum, ofte Beschryvinge der stadt Harderwyck, Rijksdienst voor cultureel erfgoed, diverse kronieken en krant archieven, wikipedia etc. etc.
“Zeg niet: Hoe komt het dat de dagen van vroeger beter waren dan deze? Want niet uit wijsheid zou u dat vragen”
~ Prediker ~